Het hoornvlies is een doorzichtig vlies dat de voorkant van het oog beschermt. Het helpt het beeld scherp te stellen op het netvlies achterin het oog.
Nadat het licht door het hoornvlies is gegaan komt het in de pupil. De pupil is de ronde zwarte opening midden in het gekleurde deel van je oog, waardoor het licht in je oog valt.
Het gekleurde deel van je oog heet de iris, ofwel het regenboogvlies. Spiertjes rondom de iris zorgen ervoor dat de pupil zich samentrekt of wijder wordt. De pupil past zich aan de hoeveelheid licht in je omgeving aan. Bij veel licht trekt je pupil zich samen, bij weinig licht wordt hij wijder. Als iets je interesseert worden je pupillen trouwens ook wijder, maar bij verveling worden ze kleiner. De iris is genoemd naar Iris, de Griekse godin van de regenboog. Vandaar de naam regenboogvlies. Je hebt immers mensen met blauwe ogen, maar ook met groene, grijze of bruine ogen. Allerlei kleuren dus. Welke kleur je ogen hebben hangt af van je pigment. Een iris met veel pigment is bruin, met weinig pigment is het oog grijs, blauw of groen.
Vlak achter de iris ligt de ooglens. De ooglens is elastisch en past zich aan jouw kijken aan. Door middel van spieren wordt hij iedere keer als je ergens naar kijkt in de juiste vorm getrokken. De vorm van de lens is belangrijk voor de manier waarop het licht binnenkomt.
En dat bepaalt weer hoe scherp iets dat veraf of dichtbij is op je netvlies, dat achterin je oog ligt, komt te staan. Kijk je naar iets dat veraf is dan trekken de spieren zich samen. Daardoor wordt de lens iets uitgerekt en dus platter. Voor dichtbij ontspannen de spieren zich, waardoor de lens boller wordt. Bij een platte lens komt het licht op een andere manier je oog binnen dan bij een bolle, iets wat dus belangrijk is bij veraf of dichtbij kijken.
Het plaatje dat uiteindelijk op je netvlies staat wordt via signalen van de oogzenuw aan de hersenen doorgegeven. Daar worden de zenuwsignalen omgezet in beelden. Maar, het plaatje op je netvlies staat ondersteboven! De hersenen zetten dit beeld weer recht. In ons netvlies zitten miljoenen lichtgevoelige ontvangers: de staafjes en de kegeltjes. We hebben veel meer staafjes dan kegeltjes. Staafjes werken het best bij weinig licht en zorgen voor zwart-wit beelden. Dankzij de staafjes kunnen we ook vormen en bewegingen onderscheiden. De kegeltjes hebben juist veel licht nodig en maken dat we kleuren
kunnen zien.
Het oog is een klein onderdeel van ons lichaam, maar er gebeurt heel veel in heel korte tijd. Meestal gaat alles goed. Behalve als je bijvoorbeeld bijziend of verziend bent. Een bijziend oog vormt een beeld voor het netvlies, een verziend erachter. Als je bijziend bent, kun je alles wat dichtbij is wel scherp zien, maar veraf zie je slecht. Veel mensen zijn bijziend. Als je verziend bent dan is het omgekeerd: alles wat dichtbij is zie je juist niet scherp. Dit ongemak kun je verhelpen met een bril of contactlenzen.